Toen ik o.a. Laurise ging halen van de BSO liet ze me haar gelakte nagels zien. De leidster vroeg of ik dat erg vond [nee]. Ik vroeg aan Laurise “wat heb jij nou op je nagels?” Laurise wist het niet meer en rende terug naar de leidster en ik hoorde haar vragen “hoe heet dit?”. De leidster fluisterde het antwoord in haar oor en Laurise rende terug met de mededeling “nagellak”. “Ok”, dacht ik “dit woord gaan we nog een paar keer oefenen”. ’s Avonds, toen we aan tafel zaten te eten, vroeg ik het nog een keer. Laurise dacht heel diep na en zei toen “nagel slak” 🙂
In een boekje liet ik haar een plaatje van een slak zien en vroeg of die op haar nagels liep [huh? nee joh].. we hebben er erg om gelachen.
Laurise zit nog niet zo heel lang op zwemles, maar vorige week kreeg ze al haar 1e certificaat! In februari vond ze haar grote teen in een zwembad al een behoorlijk angstige onderneming en nu springt ze dus – zonder hulp – zo het water in! Belangrijker is dat ze er veel lol in heeft en dat ze er echt van baalt als het een keer niet kan doorgaan.
We zijn wederom benaderd Laurise mee te laten doen aan extra lessen waarin haar woordenschat moet worden uitgebreid (remedial teaching). Niet alleen woorden, maar ook geheugentraining vinden we belangrijk, zoals het kunnen navertellen wat ze heeft beleefd of een kort voorgelezen verhaal. Nu gaat het ongeveer zo:
“Waar ging het boekje over?”
“Over ..”
“Over wat?”
“Beer”
“Wat deed de beer?”
[…lange stilte..]
Dan zijn er meestal 2 scenario’s. Of ze weet het niet meer of ze herinnert zich
“beer ging slapen”.
“Ging de beer het hele boekje lang slapen?”
“Nee”
“Wat dan?”
“Ook eten”
“Wat ging hij eten?”
enz.
Als Laurise het niet meer weet, moet ze het nog eens nakijken of zoeken we het samen op. Ook wil ik meestal weten of ze het een leuk boekje vond of niet en waarom. Meestal doe ik dan voor wat ik ervan vind en waarom (grappig, zielig, etc.).
Verder doet Laurise het hartstikke goed op school. Vandaag vroeg ze voor het eerst “Ik wil bij Indy”. Helaas kon ik het niet organiseren, omdat Tristan ziek thuis was (koorts en echt niet lekker) en ik toen nog even in de veronderstelling was dat we naar zwemles zouden gaan, hetgeen uiteindelijk niet is gebeurd.
Aan de ene kant is er heel veel te zeggen voor basisveiligheid; aan de andere kant zien we Laurise meestal kiezen voor “dit is wat ik ben gewend en dat was ok, dus doe ik het vandaag, morgen, overmorgen, etc.
ook. Er zijn echter factoren denkbaar die variabel zijn, zoals het weer. Dus hebben we uitgelegd waarom ze een sjaal om moet doen of handschoenen aan of haar zomerschoenen niet meer aan mag. Dat ze naar buiten kan kijken of het regent bijvoorbeeld en dan een regenjas aan kan doen of een paraplu moet meenemen.
Na een tijdje vroegen we dan “waarom doe je je zomerschoenen aan?” “Omdat buiten warm is”. Het zonnetje scheen, maar de temperatuur was een graad of 4. Dus gingen we heel even buiten staan om te laten voelen of het warm was. “Zon schijnt wel, maar het is niet warm buiten”. [Nee, buiten koud.]
Zo was ze gisteren het pizzames kwijt dat we net hadden gebruikt. “Waar is die?” “Wat bedoel je?” “Nou ding met rondjes maken.” “Oh, je zoekt het pizzames, waar zou het zijn? Ga maar zoeken.” Laurise liep naar de keuken en stond stil. Keek op het aanrecht [zag het niet], keek omhoog naar de kruiden [niet zo logisch], keek in de koelkast [ook niet zo voor de hand liggend] en wist het niet. “Dan moet je even verder zoeken.” Ze deed de la open waar de pannen in staan en de la waarin het bestek ligt. “Laurise, we hebben het mes net gebruikt, is het dan schoon? [nee], ligt het dan in die la? [nee] Waar doen we de vieze dingen? [in die en ze wijst naar de vaatwasser]. “Zit ie daar in?” “Moet je even kijken.” Ze deed de vaatwasser open en vond het mes. [Ik heb ‘m!] “Ja, vieze dingen doen we in de vaatwasser. Is dat moeilijk?” [nee]
Zo legde ze elke dag trouw haar gedragen kleding op de trap of in de wasmand. Door het spel van oorzaak en gevolg [waarom doe je dit in de wasmand?] [is vies] [waar dan?] [en afhankelijk daarvan werd het kledingstuk alsnog in de wasmand gedaan of kon ze het nog een keer dragen, zoals een spijkerbroek] snapt ze beter waarom het soms vandaag anders gaat dan gisteren of morgen zal gaan. Dat het niet aan haar ligt dat dingen soms anders gaan, maar door iets kan komen waar we niet altijd invloed op hebben. De ene dag kan je je spijkerbroek nog een keer aan, terwijl je op een andere dag geknoeid heb en die dan wel in de was moet doen. Zo oefenen we bewust wat met oorzaak en gevolg.