Ik ben van de generatie die het normaal vond als bij verjaardagen een glaasje met sigaretten op tafel stond. Dat was net zo gastvrij bedoeld naast de koffie met gebak als bij het plankje met leverworst en blokjes kaas. De keukentafel werd voorzien van de “gangen”: zoveel mensen komen er = zoveel kop en schotels, zoveel schoteltjes voor het gebak, zoveel lepeltjes, zoveel gebaksvorkjes, zoveel glazen. Dat werd direct na het avondeten neergezet, evenals de stoelen van de eetkamertafel die in de huiskamer in een kring werden gezet. Even vóór 20.00 uur pruttelde de koffie door en was het de bedoeling dat de familieleden kwamen. De familie van mijn vader was er nooit bij en er waren geen vrienden. Het was de norm om ongeveer 23.30 uur weer te vertrekken. Gasten die later vertrokken, werden getypeerd als plakkers. Als het bezoek was vertrokken, ruimden mijn ouders alles op en zetten de spullen weer op de oorspronkelijke plaats, zodat je de volgende morgen geen spoor meer zag van de verstoring in het dagelijks leven.
Als ik dan nu naar alle reclames kijk over pasen, dan voel ik mij nogal mislukt om van feestdagen een feest te maken. Natuurlijk hoef ik mij daar niets van aan te trekken, maar als ik niets zou doen, dan geef ik mijn kinderen ook het vieringsvreemde mee. Ik heb er al eens eerder over geschreven: ik ben nog steeds zoekende naar de tradities die ik wil doorgeven. Niks doen is ook een traditie, maar dat is niet het soort anker dat ik bedoel. Zonder plan loop ik om 17.30 uur de Hoogvliet binnen in de hoop binnen een half uur nog wat paasspul te bemachtigen.